Twee lege witte metalen stoelen aan de rand van het water. Tussen verdorde bomen en winterbladeren. De linkse met een hoge rugleuning, de andere met armsteunen. Beiden anders maar toch bijna hetzelfde. Door de ogen van iemand die houdt van details, horen ze niet samen, maar degene die verder kijkt dan de oppervlakkigheid ziet dat ze één zijn. Zo staan ze daar ook. Aan de rand van het water. Allebei kijken ze in dezelfde richting en zijn ze achtergelaten door wie er ooit plaats nam.
Hij en zij zaten hier elke avond met hun rug naar de ondergaande zon, kijkend naar de weerspiegeling ervan in het water. Wat achter hen was, zagen ze al lang niet meer. Deze plek op de witte metalen stoelen was elke avond hun houvast in een leven dat onverstaanbaar was. Hier zaten ze samen in de stilte te wachten tot die hen antwoorden gaf. Tot het donker werd en ze uiteindelijk elkaars hand vast namen. Dat was telkens het moment dat ze in elkaars ogen keken zonder mekaar te zien. Elke avond vroeg ze hem of hij nog van haar zou houden als ze niet langer jong en mooi was. En elke keer antwoordde hij dat hij het niet wist. En dat aanvaardde ze. Het was de reden waarom iedereen zei dat ze hem moest achterlaten, maar ze bleef. Omdat ze zijn lijden verstond en het met hem wilde delen, elke avond op deze stoelen aan de rand van het water. Wat hij niet wist, was dat zijn lijden dat van haar verzachtte. En dat dat voor altijd zo zou blijven.
Hij zat zoals steeds met een rechte rug in de stoel en zijn ene been netjes over zijn andere gekruist. Hoewel hij erg mannelijk was, kon hij op de meest vrouwelijke manier op een stoel zitten en daar hield ze van. Eén arm lag over zijn buik met de andere arm erbovenop, zijn hand nonchalant in de lucht omdat er een sigaret tussen zijn vingers stak. Met het topje van zijn duim wreef hij tegen de filter van zijn sigaret. Zo leek hij makkelijker te kunnen nadenken over zijn duisternis terwijl hij naar de ondergaande zon keek in het water. Met gespannen kaken nam hij een trek van zijn sigaret terwijl zijn gezicht oplichtte door het rode uiteinde van de sigaret. De knetters van de verschroeiende tabak klonken rustgevend, het was een geluid dat bij hem hoorde. Zijn ogen waren gesloten als hij inhaleerde omdat hij zo de nicotine dieper kon voelen in zijn longen. Zij zat zijdelings en ontspannen op haar stoel, haar benen hingen over de witte koude armleuning, haar blote voeten over elkaar gekruist en dichtbij zijn warme lichaam. Maar ze raakten hem niet aan. Hij hield niet van aanraking tijdens zijn duistere momenten. En toch had hij niet liever dan dat ze hier naast hem zat op deze aftandse stoelen.
Deze plek was van hen, de duisternis die ze hier deelden, hoefde niemand te verstaan. Zij verstonden het. Hij vroeg haar vaak om zijn duisternis te vergeten, maar ze wilde niet naar het feest zonder hem. Ze zweeg over de echte reden waarom ze bij hem bleef omdat dat hem zou teleurstellen. Hij ging ervan uit dat ze hield van zijn vreemde karakter en dat ze hem aantrekkelijk vond. Maar dat was niet de reden waarom ze hier elke avond naast hem kwam zitten. Wat hij niet wist was dat zijn duisternis die van haar lichter maakte omdat die nog donkerder was dan de zijne. Ze gunde het hem, de illusie van het drama. Hij had het nodig om te kunnen overleven. Ze hield hem ermee in leven.
Ze keek naar de rookcirkels boven zijn hoofd tot ze verdwenen. Nog steeds zeiden ze geen woord. Ze deelden een glas rode wijn dat zij vasthield tussen haar vingers. De gouden ringen rond haar slanke vingers kletterden tegen het glas telkens als ze ervan dronk. Na elke slok wreef ze met haar duim de wijn van haar lippen. Hij keek naar haar en glimlachte. Die kleine dingen waren de reden waarom hij zielsdiep van haar hield. In stilte hoopte hij dat ze dat ook bij hem zou doen, zijn lippen afvegen met haar duim. Dan zou hij in haar ogen kunnen kijken en zonder woorden zeggen wat hij voor haar voelde. Maar dat deed ze niet. En hij ook niet. Ze gaf hem het glas, plukte de sigaret weg tussen zijn vingers en nam een trek. Ook zij sloot haar ogen ondertussen. Ze bewoog haar kin naar boven en blies de rook zacht naar buiten terwijl ze hem de sigaret terug gaf en het glas wijn weer tussen haar benen zette.
Hij klikte met zijn tong tegen zijn gehemelte en maakte plaats tussen zijn lippen. Ze wist dat er woorden zouden volgen. Dat geluid introduceerde meestal de vertaling van zijn duisternis.
‘Ik schrijf niet om beroemd te worden,’ zei hij,’maar wel om eeuwig te leven. Want ook al leef ik niet graag, toch wil ik voor altijd bestaan.’ Hij keek haar aan en zij zweeg omdat ze wist dat er nog woorden zouden komen. Ze wachtte en hij ging verder: ‘Niets houdt mij tegen om het donker op te zoeken, want daar vind ik het allerschoonste verdriet dat mij elke keer opnieuw doet herleven en dat mij de juiste woorden doet schrijven. De woorden die zullen blijven bestaan. Dat wat voor altijd blijft bestaan is wat ik wil.’
Zij zweeg nog steeds. Omdat de stilte na de woorden minstens even belangrijk was in hun gesprekken. Zij wist dat niets voor altijd blijft bestaan. Dat iemand het ooit wel eens voor altijd vergeet. Maar dat zei ze niet. Ze hield van hem en wilde hem gelukkig laten zijn met de sigaret tussen zijn vingers en het idee dat dit voor altijd was. Ze keek naar het bos achter hen, daar waar de zon was ondergegaan. Ze zuchtte en vroeg zich af hoe ver dit bos reikte. Waar het einde zou zijn en hoe lang het zou duren voor ze dat bereikte. Ze nam nog een slok van het wijnglas, gaf het aan hem en stond recht. Deze keer wreef ze de wijn niet met haar duim weg maar boog ze voorover en duwde haar vochtige lippen op de zijne tot ze zijn speeksel kon proeven. Ze wreef het met haar duim weer weg, stapte op blote voeten door de winterbladeren langs hem naar het bos en zei: ‘Ik ga wandelen tot ik niet meer weet waar ik ben. En dan kom ik weer terug.’ De knetters van de allerlaatste trek van zijn sigaret klonken luid. Twee lege witte metalen stoelen aan de rand van het water. Tussen verdorde bomen en winterbladeren.
h.p.
Коментарі