Daar zat hij. Op het kleine bankje bedekt met mos, bovenop een heuvel. Hij keek naar een grote weide met in het midden 2 bomen die verstrengeld leken met elkaar. Hij hoopte dat dat was wat zij zag toen ze aan hem dacht.
Hij voelde het mos door zijn kleren, koud en zacht, vochtig maar teder. De eenzaamheid zat naast hem op deze bank maar hij aanvaardde het. Vanaf nu waren ze vrienden en zou dat nieuwe gevoel hem vergezellen. Het had haar plaats ingenomen.
De geur van bloemen hing nog op zijn nagels. Een mix van lavendel en eucalyptus, de geur van hun tuin in bloei. Hij had enkele takken afgeknipt en meegenomen voor haar. Het zou haar sussen. De melancholie zou haar troosten.
De heuvel van melancholie, lavendel en eucalyptus zou haar thuis doen voelen.
Hij keek naar de twee bomen en volgde met zijn ogen de takken die zich met elkaar verstrengelden.
Het was onmogelijk om te zien welke tak bij welke boom hoorde. Ze leken je met opzet te misleiden. Als ze moesten verdwijnen, zouden ze samen gaan.
Op deze heuvel, met zijn ogen gericht op haar laatste beeld, voelt hij de echtheid van de eindigheid.
Een hart leeggehaald door het verdriet van de eindigheid maar tegelijk vol met al wat écht is.
Wie hij echt is, los van oordeel en verwachting.
Los van buiten en vol van binnen.
In dat ene onomkeerbare moment van de eindigheid.
h.p.
コメント